De moordpoging
De moordpoging.
Toen ik hoorde dat mijn oude buurvrouw ging verhuizen, had ik er gemengde gevoelens over. Ze was aardig, maar ook een beetje bemoeizuchtig. Een nieuwe buurman leek een frisse start. Dat was totdat ik hem ontmoette: een lange man, zijn gebit een chaos, maar met een vriendelijk, bijna ontwapenend glimlachje. Het leek me iemand die je geen kwaad zou doen. Dat dacht ik tenminste.
Al snel stond hij regelmatig voor mijn deur. Niet zomaar, maar om binnen te komen, een praatje te maken, of - vaker dan me lief was - om iets te lenen. Een fles wijn, wat kleingeld. Elke ontmoeting begon hetzelfde: verhalen over zijn ex-vrouw. Haar naam kon ik niet meer vergeten, zo vaak herhaalde hij die, als een gekraste plaat. Zijn echtscheiding, inmiddels zeven jaar geleden, leek de enige schakel die zijn leven nog bij elkaar hield.
Op een dag vroeg hij me om 160 euro. Het voelde niet goed, maar hij was overtuigend. “Ik betaal je terug,” beloofde hij. Dat deed hij niet. Pas toen ik hem overtuigde een van zijn tien gitaren te verkopen, kreeg ik mijn geld terug. Maar nog geen week later kwam hij ‘s nachts thuis, kruipend de trap op, zijn gezicht bedekt met bloed.
Toen ik hem in zijn woning binnenliet, vertelde hij me dat hij in een café in een gevecht was beland. Hij leek vol adrenaline, rilde haast, maar toch greep hij naar een fles whisky die hij met grote slokken achterover sloeg. Ik wist niet wat ik moest doen. Zijn gedrag veranderde. Opeens vloog hij op, gooide een grote houten kist omver en schreeuwde: “Waar is mijn pistool?”
Ik verstijfde. “Rustig,” zei ik, mijn stem trillend. Maar het was al te laat. Hij stormde naar de keuken, en ik hoorde hem rommelen in de lade achter mij en ik draaide me om. Hij had een groot keukenmes in zijn hand en zijn ogen waren wild, als die van een opgejaagd dier.
“Je hebt me verraden,” siste hij.
Mijn hart bonsde in mijn keel. Instinctief greep ik mijn stoel en hield die tussen ons in. Hij bewoog langzaam naar voren, zijn schouders gespannen. Stap voor stap schoof ik achteruit, richting de deur. Toen ik eindelijk buiten stond, duwde ik zijn deur dicht en belde ik de politie.
Ze kwamen snel, maar hij weigerde open te doen. Vanuit mijn appartement hoorde ik hoe ze hem probeerden te overreden, hoe hij tierde en schreeuwde. Uiteindelijk droop de stilte door het gebouw.
Ik leef nog, maar ik slaap niet meer zoals vroeger.

Reacties
Een reactie posten