Mijn grote Franse ontsnapping. Deel 1
Mijn Grote Franse Ontsnapping. Deel 1.
(of: Hoe ik probeerde te ontspannen en per ongeluk een klusjesman werd)
Na vijf jaar afwezigheid begon mijn glorieuze comeback naar Frankrijk op 25 mei. Ik had een nieuwe motor gekocht – met koffers, jazeker, want ik ben niet meer de jongste James Dean – en vertrok vol goede moed naar Bastogne. Daar was ik door een date uitgenodigd om heel rustig kennis te maken met haar, haar B&B en haar paarden. Het klonk allemaal verdacht veel als een Hallmark-film. Spoiler: het werd eerder Fawlty Towers.
Onderweg werd ik getrakteerd op een zondvloed die zelfs Noach zou hebben doen omkeren. Mijn vizier veranderde in een aquarium en mijn routeplanner gaf het op. “Zoek het lekker zelf uit,” leek hij te zeggen.
Druipend als een verdwaalde zeemeermin arriveerde ik eindelijk, en wat trof ik aan? Drie motoren en acht brullende Duitsers die uitgelaten zuurkool en halve varkens naar binnen werkten. Zo veel voor ‘rustige kennismaking’. Mijn date zat erbij alsof het Oktoberfest in haar keuken plaatsvond.
Gelukkig had ik een vegetarisch maaltje meegenomen – vooruitziende blik of masochisme, dat weet ik nog steeds niet – en heb dat opgewarmd in haar magnetron, ingeklemd tussen een schaal braadworsten en een pot mosterd.
De volgende dag had ze nog steeds geen blik op me geworpen, tenzij ik toevallig tussen haar en de curryworst stond. Ik ben toen maar vroeg gaan slapen terwijl de rest zich tegoed deed aan Schnaps en gillende karaoke.
De ochtend erna vroeg ze óók nog geld voor twee nachten. Pure romantiek. Ik stuurde haar later een mailtje – ze bood haar excuses aan, maar tegen die tijd was deze ridder al vertrokken op zijn stalen ros, richting een oude vriendin met een paardenboerderij. Daar wás het wél gezellig, tussen de dieren die me tenminste aankeken alsof ik bestond.
Mijn volgende halte was bij een stel dat een stuk bos had gekocht in de Ardèche – een soort sprookjesdroom, maar dan zonder stromend water, met extra modder. Ze hadden mijn hulp nodig en stelden een woonwagen ter beschikking die eruitzag alsof Doornroosje er ooit had geslapen en daarna vergeten was.
Om daar te komen moest ik met mijn motor over een pad dat meer op een wildwaterbaan leek. Zelfs geiten draaiden zich halverwege om. Eenmaal aangekomen mocht ik meteen stellingen bouwen voor de bergen ‘onmisbare troep’ die ze uit Nederland hadden meegesleept: kapotte ladekasten, lege wijnrekken en een levensgrote kartonnen cut-out van André Hazes.
De paarden hadden overigens geen plek. Kleine misrekening. “We zoeken wel wat,” zeiden ze luchtig, terwijl de paarden elkaar vragend aankeken.
Ondertussen verdween hij elke twintig minuten ‘even iets doen’ en kwam dan terug met een kritische blik op mijn zweetdoordrenkte arbeid. Zelf tilde hij niks zwaarder dan een espresso. Toen ik na uren zwoegen lichtelijk onvriendelijk werd, deelde hij mee dat hij “ooit een leidinggevende functie had gehad maar nu in de WAO zat.” En oh ja, “mijn hulp was niet meer nodig.”
Zijn plannen waren duidelijk bij elkaar gefantaseerd bij een houtkachel in een keuken waar het daglicht al jaren werd geweerd. Ondertussen stond er een heel bos ongezaagd hout te wachten op de winter van 2032.
Ik ben de volgende ochtend vertrokken en vond mijn heil in het luxe vakantiehuis met zwembad van een vriend. Geen paarden, geen zuurkool, geen zelfgebouwde stellingkasten. Gewoon ik, een ligstoel, en de zon.
En zo begon mijn Franse avontuur. Of eigenlijk: zo overleefde ik het.
Reacties
Een reactie posten